Inleiding boekpresentatie van Goethes 'Sprookje van de groene slang en de schone Lelie’

10-07-2015 Recensie van Jos Mosmuller

Jos Mosmuller
Jos Mosmuller

Van harte welkom bij de boekpresentatie van het sprookje, ‘de groene slang en de schone Lelie’ van Johann Wolfgang von Goethe.

Voordat ik u iets zal vertellen over het ontstaan van het sprookje, wil ik een korte beschrijving geven van het leven van Goethe. De tijd waarin hij leefde was de tijd die bekend is als het tijdperk van de Verlichting, de 18e eeuw. Goethe behoort tot de stroming der Classici. Het was de tijd na de tachtigjarige oorlog der Nederlanden en de dertigjarige oorlog in Duitsland. Het waren godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten; tussen de Habsburgse macht en de overige koningshuizen. Het was de tijd van Lodewijk de 15e en 16e van Frankrijk, George de 3e van Engeland, Frederik de Grote van Pruissen en Maria Theresia van Oostenrijk. De tijd van de natuurkundige Newton, de filosofen Hume, Locke, Voltaire, Rousseau, Kant, Herder, Fichte, Schelling, en Hegel, de romantische schrijvers Novalis, Schlegel en Tieck, de componisten Bach, Mozart, Beethoven en Schubert, het ontstaan van de Franse revolutie 1789 - 1795, de onafhankelijkheid van de VS in 1793 en de opkomst van Napoleon.

Na deze godsdienstoorlogen in de 16e - en 17e eeuw ontstond in Europa een gezapige rust, waarbij de adel en de kerken steeds meer aan macht wonnen, en de steden en burgers steeds afhankelijker werden. Het absolutisme ontstond. Hiertegen kwamen vele filosofen en kunstenaars in verzet. Dat liep uiteindelijk uit op de Franse revolutie, die ontstond uit het verlangen naar vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.

Wolfgang Goethe werd midden in deze rijke en onrustige tijd geboren, in 1749 in Frankfurt am Main. Zijn vader Johann Kaspar Goethe was keizerlijk raadsheer. Zijn moeder Katharina Elisabeth Textor kwam uit een familie van schepenen en burgemeesters. Wolfgang en zijn zus Cornelia werden door hun vader streng maar in rijkdom opgevoed. Hij genoot maar weinig vrijheid. Van jongs af aan had hij een gemakkelijke omgang met de mensen in de stad. Hij was een krachtige breedgeschouderde jongeman , met een goede conditie. Hij kon paardrijden, sledetochten maken, feestvieren, toneelspelen; hij had een imponerende schoonheid en een schijnbaar onverwoestbaar lichaam.

Met 16 jaar ging hij in Leipzig rechten studeren. Hij leerde daar de galanterie van de Franse stijl kennen, en de literatuur van Voltaire en Corneille, en hij kwam daar in contact met de Vrijmetselarij.

Toen hij 21 was (1770) ging hij naar Straatsburg in de Elzas om zijn rechtenstudie af te maken. Deze Frans-Duitse stad was hem erg lief. Hij beschrijft de feestelijke doortocht van de Oostenrijkse prinses Marie Antoinette, de jonge aanstaande vrouw van Lodewijk 16e van Frankrijk. Hier leerde hij met Jung-Stilling het piëtisme kennen. Ook nam hij kennis van de Franse filosoof Rousseau met zijn ‘Contract social’ waar hij niet veel in zag. Shakespeare werd vereerd. Hij leerde Herder kennen, predikant uit Riga, met zijn ‘Fragmenten zur Deutschen Literatur’. Voltaire beschrijft hij als een schitterende Fransman die volgens hem de aanstichter was van de Franse Revolutie. Hier begint hij de eerste stukken van Faust te schrijven.

Hij beleefde er zijn liefde voor de jonge dominees dochter Frederique von Brion te Sesenheim in de Elzas.

In 1771 promoveerde Goethe in de rechtsgeleerdheid in Straatsburg. Hij ging terug naar Frankfurt en werd, op wens van zijn vader, advocaat aan de balie,. Hij werkte er met veel verve en plezier. Maar literair verkeer bleef voor hem de hoofdzaak, waarin zijn moeder hem zeer stimuleerde. Hierover zegt hij dan ook: ‚Vom Vater hab' ich die Statur und des Lebens ernstes Führen; Vom Mütterchen die Frohnatur und die Kunst des Fabulierens‘.*

Vanaf zijn 22e krijgt zijn leven meer vaart en productiviteit. Hij schrijft ‘Götz von Berlichingen' en wordt hiermee meteen de grootste dichter van Duitsland. In dit werk beschrijft hij het ridderschap. Goethe vereenzelvigde zich sterk met het ridderschap. Hij beschrijft in deze roman hoe hij alleen erkent wat hij zelf als juist erkennen kan. Het was een opstand tegen het formele romaanse onpersoonlijke recht, dat in Duitsland sterke geldigheid had gekregen. Het ging Goethe om de individuele vrijheid.

In 1772 vertrekt hij naar Wetzlar om bij het hoogste Gerechtshof te gaan werken. Hij krijgt vriendschap met Lotte Boeff en haar verloofde Kästner. Hij geeft niet toe aan de liefde die hij voor dit meisje voelt en hij wordt geïnspireerd tot het schrijven van ‘Die Leiden des jungen Werthers’, wat direct een Europees succes wordt. Zelfs Napoleon leest het en wil de dichter ontmoeten. Goethe ontmoette Napoleon drie keer en ontving van hem het Legioen van Eer.

Dan volgt de ontmoeting met Lavater, theoloog uit Zürich, die een tournee door Duitsland maakt naar aanleiding van zijn boek ‘Die Aussichten in die Ewigkeit’. Als Lavater later de ‘Fysiognomische fragmenten ter bevordering van mensenkennis en liefde’ schrijft, zorgt Goethe voor de druk van het boek. In zijn gedicht ‘Mahomets Gesang’ verbeeldt hij Lavater als held van een tragedie.

In 1773 ontmoette hij Jacobi, zakenman en hofbeambte in Düsseldorf. Met hem heeft Goethe voor het eerst een zuivere en diepe vriendschap, maar Jacobi kopieert zijn werk en dat geeft tenslotte een verdrietige verwijdering.

Goethe had in zijn religieuze belevingen twee grote overtuigingen: ‘Er bestaat een persoonlijke God die een wil en doel heeft met de mensheid‘ en 'er is een individuele onsterfelijkheid’.
Zijn vraag was: ‘Hoe verwerft de mens hoger inzicht’. De wijsbegeerte was voor hem hiertoe het instrument en zo kwam hij uit bij Spinoza's ethiek.

In 1774 leerde hij Lili Schönemann, een 16 jarige Frankfurter bankiersdochter, kennen, met wie hij zich verloofde en een jaar lang een intense verhouding had. Iedereen verwachte een huwelijk in grote stijl, maar de burgerlijke bankiersfamilie zag het grote Dichtergenie niet graag als partij. Lili en Goethe werden steeds onzekerder over hun verhouding. Na een reis door Zwitserland maakte hij zich, tot groot verdriet van zijn moeder, weer los en ontmoette de aanstaande hertog van Weimar Carl August in Frankfurt - die hem uitnodigde om naar Weimar te komen.

Hij wilde in die tijd steeds maar naar Italië reizen, maar gaf toch gehoor aan de uitnodiging van de hertog en kwam, 26 jaar oud, in Weimar aan. Dat was voor een Zuidwest-Duitser uit het Rijnland, waar men rijkdom, weelde en uitbundige gezelligheid kende, een grote stap. Het arme, besloten burgerlijke Thüringen waar men geen wijn maar bier dronk en veelal binnenshuis leefde was voor Goethe een beproeving. Maar hij genoot daar het vertrouwen van de hertog Carl August en zijn moeder Hertogin Amalia. Een zuivere vriendschap tussen beide mannen ontstond. Hij was tien jaar lang minister van de hertog. Hier ontmoette hij ook Charlotte von Stein, gehuwd en moeder van vijf kinderen. Hij kreeg met haar een intense geestelijke vriendschap.

In die tijd schrijft hij ‘Iphegenia auf Taurus’,‘Tasso’,’Egmont’ en ‘Wilhelm Meister’s Wanderjahre’.

In 1782 wordt hij door toedoen van de hertog in de adelstand verheven. Na tien intensieve jaren van ministerschap met veel verantwoordelijkheden, wil hij zich meer aan zijn dichterschap kunnen wijden. Hij krijgt met behoud van zijn titel en inkomen, in alle vriendschap, de toestemming van de hertog, om zijn ministerschap op te geven en te gaan reizen. Van 1786-1788 maakt hij zijn Italienische Reise. Dit beleeft hij als zijn tweede vrije studententijd na tien jaar Weimar. Hij reist naar Rome, Napels, Sicilië en weer terug.

In 1788, 39 jaar, vindt hij bij terugkeer in Weimar alles anders geworden. Hij behoorde opeens tot de oudere schrijvers, Friedrich Schiller - 10 jaar jonger - was in opkomst. Hij zocht en vond een vrouw aan zijn zijde. Dat was Christiane Vulpius, een eenvoudig meisje uit Weimar. De hogere kringen zagen Christiane als een ordinair volksmeisje. Voor Goethe was dit volkomen onterecht. Ze was zeer openhartig en Goethe had haar hartstochtelijk lief. Hij kon met haar de Metamorfose van de planten bespreken. In zijn ‘Römische Elegien’ heeft hij Christiane tot zijn echte Romeinse vrouw gemaakt. Met Christiane had hij Rome bij zich in huis, de geur van Italië. Hij krijgt vier kinderen met haar, drie sterven vlak na de geboorte, alleen de eerstgeborene August blijft in leven en wordt later zijn vaders rechterhand en kameraad.

Daarnaast was er bij zijn terugkeer Schiller. Friedrich Schiller werd door het lot van de ene plaats naar de andere gedreven, gebukt onder schulden, afmatting en ziekte - maar met een geweldig prestatievermogen.

Friedrich Schiller was als militair arts gevlucht uit Stuttgart en vrij schrijver geworden. Hij schreef met 21 jaar ‘Die Räuber’, dit werd direct een groot toneelsucces in heel Duitsland. Met het stuk ‘Don Carlos’ interesseerde hij de hertog Carl August en werd tot ‘herzoglich Weimarischer Rath’ gemaakt. In 1787 kwam Schiller van Jena naar Weimar, een jaar later kwam Goethe terug uit Italië.

De wederzijdse antipathie zorgde ervoor dat het vijf jaar duurde voordat er vriendschap tussen hen ontstond. Schiller bewonderde Goethe wel en wilde contact, maar vond hem egoïstisch en te veel met zijn eigen werk bezig. Goethe vond Schillers werk en zijn uiterlijk afstotend. Schiller rookte tabak en hoestte veel en moest veel het bed houden wegens uitputting. Goethe hield zich steeds meer bezig met natuurwetenschap. Hij legt contact met de universiteit in Jena. De Hertog geeft hem toezicht op alle instellingen voor kunst en wetenschap.

Goethe(Johann Wolfgang von Goethe 1749 - 1832)

In 1794 komt de eerste echte ontmoeting tussen Schiller en Goethe tot stand bij een bespreking van plantkunde bij de vereniging van natuuronderzoekers in Jena. Schiller was in de omgang zeer charmant. Ze vinden beiden de uitleg van de wetenschappers helemaal niet aanspreken. Goethe spreekt over de idee van de oerplant en tekent die ook voor Schiller. Schiller ziet daarin alleen maar een idee. Goethe voelde de oude ‘Groll’ weer opkomen, maar beheerst zich; Goethe antwoordt dan, dat hij blij is dat hij zijn ideeën met ogen kan aanschouwen. De dag erna schrijft Schiller hem een brief waarin hij Goethes voortreffelijkheid beschrijft en ook dat hij, Schiller, de enige is die dat op de juiste waarde weet te schatten. Hierop schrijft Goethe terug dat hij Schiller graag wil blijven ontmoeten.

Ze gaan een vriendschap aan die duurt tot Schillers dood in 1805. Een diepgaande vriendschap die in tien jaar beider werk bevrucht. Aan het bevorderen van deze vriendschap levert Lotte von Lengenfeld, de vrouw van Schiller, een belangrijke bijdrage. In 1795 geven ze beiden bij de uitgeverij Cotta een maandelijks tijdschrift uit, Die Horen (Horen zijn Griekse godinnen van de jaargetijden, voor tijd en ordening). In de beruchte Xenienstrijd vallen ze vele literaire tijdgenoten aan op het vasthouden aan de burgerlijke bekrompen stijlopvattingen van die tijd. Goethe regisseerde toneelstukken van Schiller, en deze spoorde Goethe aan om Faust af te schrijven. Ze blijven tegenpolen, ze waarderen elkaar persoonlijk zeer, maar hun stijl is totaal tegengesteld.

Na de dood van Schiller in 1805 vond Goethe zijn oude rust terug en hij beschrijft de afgelopen tien jaar met Schiller dan toch als een reis in een vreemd werelddeel. De jonge Romantici zoals Novalis, Schlegel en Tieck komen op waarbij hij zich niet thuis voelt. Politieke ideeën heeft hij niet. De Duitse eenheid wordt door de Romantici gezocht. Frankrijk wordt de vijand. Hoewel Novalis daar geheel van uitgesloten is. Hij ziet de mens in het algemeen, als een vrij individu. De Fransen waren geen vijanden, maar vechters voor de vrijheid van de mens.

In 1816 sterft Christiane en huwt zijn zoon August met Ottilie van Pogwisch, die hem drie kleinkinderen schenkt. In 1830 sterft zijn zoon in Rome, tot groot verdriet van Goethe. Hij houdt zich bezig met de natuurwetenschappen, met de Wahlverwandtschaften en hij beëindigt Faust. Hij voert gesprekken met zijn biograaf Eckermann. In 1832 sterft hij onverwacht na een rijtoer op 83 jarige leeftijd en wordt naast Hertog Karl August in Weimar begraven.

Goethes 'Sprookje van de groene slang en de schone Lelie’, kwam tot stand in de tijd van de ontmoeting met Schiller in 1794, die toen zijn‚´Briefe über die ästhetische Erziehung des Menschen‘ publiceerde. Nadat Goethe deze brieven met grote interesse en instemming had gelezen, schrijft hij als een soort antwoord het sprookje.

Het sprookje bevat de levensbeschouwing van Goethe op zijn diepste wijze. Bij het eerste lezen kun je er misschien weinig mee beginnen. Maar Goethe zegt er iets heel bijzonders mee. Het was de tijd waarin hij zijn natuurwetenschappelijke geschriften en het eerste deel van Faust publiceerde. Het was de tijd van de Franse Revolutie waarin het probleem van de menselijke vrijheid centraal stond en vroeg om een oplossing. De vraag was: Is de mens een vrij wezen? Dat is een probleem van het hart.

Schiller beschrijft dat de mens gevangen is tussen ‘Natur-und Vernuft-Notwendigkeit’, tussen de noodzakelijkheid van natuur en rede. Alleen in de menselijke ziel, het midden, ligt de vrijheid van de menselijke keuze.
Goethe schildert in zijn sprookje dat de mens meer is dan zijn eigen kleine wereld. Hij wil de mens met de grote kosmische waarheid verbinden om de vrijheid te vinden.

So lang du dies nicht hast, dieses Stirb und werde,
bist du nur ein trüber Gast auf der dunklen Erde.„**

In het sprookje zoekt hij de verandering van de mens, van het alledaagse naar een hoger standpunt. Hij wil het raadsel van het ‘Stirb und werde!’ oplossen. Dit was de vraag van de Mystici in alle tijden. Het wordt ook wel ‘spirituele alchemie’ genoemd, de verandering van de alledaagse mens in een geestelijke mens, die de geestelijke dingen kan beschouwen zoals de aardse mens de aardse.
Als de alchemie lukt, kan de mens in zijn geest de hoogste waarheden ontvangen die leiden tot inzicht in de natuur en in het wereldplan. Goethe beschrijft hiermee een gebied waarin alles niet uit dwang, maar in vrijheid en liefde gebeurt.

Goethe geeft met zijn sprookje een raadsel op, hij geeft geen antwoorden op de vragen, we moeten die zelf vinden.

* Van mijn vader heb ik de bouw en de ernstige wijze van leven. Van mijn moedertje de vrolijke natuur en de kunst van het fantaseren (verzinnen).

** Zo lang je dit niet hebt, dit 'sterf en word', ben je slechts een troosteloze gast op de donkere aarde.

Dit sprookje van Goethe is opgenomen aan het eind van:"Unterhaltungen deutscher Ausgewanderten".

Sprookje(De omslag van het door Mieke Mosmuller
bewerkte sprookje van Goethe)