Voordracht van Mieke Mosmuller in de Steinerschool te Turnhout (BE) - Deel 1

09-01-2015 Artikel van Mieke Mosmuller

Ik vind het heel leuk om een keer zo dicht bij huis te zijn, we reizen wat af door Europa. Zo dicht bij huis als Turnhout hebben we nog geen voordracht gehad. Breda en Tilburg zijn toch net iets verder af van Baarle Hertog dan Turnhout.

De vraag is: In hoeverre heeft een Rudolf Steiner school nog verbinding met het werk van Rudolf Steiner? Ik heb op een ander vakgebied een heel interessante ervaring opgedaan, dat was twee jaar geleden. Toen werd ik gevraagd om een openingsvoordacht te houden voor een groep van studenten in de Demeter landbouw in Fulda, Noord Duitsland. Daar kwamen zo'n 200 jonge mensen bij elkaar en er werd mij de vraag gesteld of ik het volgende thema wilde behandelen: In hoeverre heeft de biologisch dynamische landbouw Steiner nodig?

Er werd mij ook verteld dat het grootste gedeelte van de studenten in de overtuiging was dat dat absoluut niet nodig was, dat de biologisch-dynamische landbouw Steiner helemaal niet meer nodig heeft. Sterker nog: Dat ze zich daar zelfs tamelijk sterk tegen verzetten. Dus u kunt zich wel voorstellen dat je je dan afvraagt: Hoe moet ik dit gaan doen tegenover zo'n volle zaal met mensen waarvan je van te voren al gehoord hebt dat ze het thema eigenlijk helemaal niet zien zitten? Ik heb toen gaandeweg een soort oplossing gevonden door de vraag te retourneren, een tegenvraag in mijn voordracht in te bouwen, namelijk deze: Waarom zijn jullie eigenlijk biologisch-dynamische landbouw gaan doen? Je kunt in het leven wel op een makkelijkere manier geld verdienen, dus waarom zou je het jezelf zo lastig maken als je het ook eenvoudiger kunt doen? Er moet wel een bepaalde affiniteit, een bepaalde verbondenheid zijn met het verschijnsel biologisch dynamische landbouw als je dat speciaal kiest. Niet alleen biologisch, maar echt biologisch-dynamisch. Dan weet je dat de grondprincipes van die wijze van landbouw en veeteelt echt van Rudolf Steiner stammen. Er kan natuurlijk nog door onderzoek heel veel aan zijn toegevoegd in de afgelopen eeuw, maar de grondidee en ook de mogelijkheid om daarop verder te gaan, die vind je toch bij Rudolf Steiner.

Iets vergelijkbaars is er met de Steiner scholen, met de Vrije scholen, aan de hand. Ik heb me daar nog eens op bezonnen en me afgevraagd: Zou je ook een Vrije school kunnen voortzetten terwijl je Rudolf Steiner afwijst? Uiterlijk kan alles, maar wanneer je dit innerlijk gaat bekijken, dan kom je toch met een groot probleem te zitten. Want het is zo dat er, bijvoorbeeld in dit geval in het onderwijs, heel veel intelligente mensen zijn die heel goed kunnen nadenken en die allerlei ideeën hebben over wat een kind nou eigenlijk is, wat het nodig heeft, hoe je een kind het beste kunt opvoeden, hoe het het beste in verhouding kan worden gebracht met de maatschappij van later enzovoort, enzovoort.
Daar danken wij onze steeds wisselende onderwijsprogramma’s aan. Ik weet niet of het in België ook zo is, dat het onderwijs steeds in verandering is, door voorschriften van de staat? Er zijn natuurlijk mensen aan het werk die met bepaalde probleemsituaties voor ogen trachten het onderwijs te verbeteren. Dat aan de ene kant, en aan de andere kant heb je ook de mensen die de pedagogie, het onderwijs, echt hebben geprobeerd te veranderen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Maria Montessori die een Schoolbeweging in gang heeft gezet (ik weet ook weer niet hoe dat in België is gegaan) die in Nederland een behoorlijke opgang gemaakt heeft.

Wat is dan eigenlijk het verschil met Rudolf Steiner? Daar ligt meteen de toegang voor het thema van vanavond. Want bij Rudolf Steiner vinden we een wijsheid met betrekking tot het kind, tot het schoolgaande kind, tot de puber, maar ook tot de jonge volwassene en uiteindelijk ook tot de volwassen mens die niet berust op zozeer intelligente ideeën, niet op nadenken over wat nu eigenlijk een mens is, wat een kind is en hoe het onderwijs zou moeten zijn, maar die berust op iets heel anders en dat is: Een werkelijk diepgaand spiritueel inzicht in het wezen van de mens.

Er is heel veel over te lezen, we hebben een omvangrijke 'Gesamtausgabe' van Rudolf Steiners werk en je zou een heel jaar kunnen vullen met lezen van voordrachten. Als je iedere dag een bundel zou lezen, dan zou je de boeken nog niet gehad hebben. Dus we hebben een enorme hoeveelheid literatuur ter beschikking, maar we moeten natuurlijk uitkijken dat we vervolgens zelf ook niet weer mensen worden die vinden dat zij dankzij het werk van Steiner verrijkt zijn met een beter nadenken, met goede ideeën en met een vermogen om meer speculatief te overwegen wat een kind nu eigenlijk is. We moeten toch altijd een zekere bescheidenheid blijven betrachten ten aanzien van de grondlegger van deze pedagogie: Rudolf Steiner zelf. Je moet je er iedere keer weer bewust van zijn dat hij een mens geweest is, zonder hem te willen ophemelen, die in zichzelf zo hard gewerkt heeft aan het in de juiste verhouding brengen van een vermogen tot helderziende waarneming, en een wetenschappelijk denken, dat je wanneer je je dat echt bewust wordt, en je leest vanuit dat bewustzijn al die voordrachten en boeken, er iets in je opkomt wat zegt: Eigenlijk kun je het werk van Rudolf Steiner helemaal niet lezen zoals je gewend bent boeken te lezen. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in het feit dat je,wanneer je leest, een gevoel van onvrede hebt, een gevoel van: Ik kan niet echt zeggen dat ik het doordring met mijn begripsvermogen, er blijft een rest over waar je overheen kunt kijken, waar je overheen kunt lezen, maar waarvan je je ook zou kunnen afvragen: Wat is dat eigenlijk? Het is zo'n groot verschil met wat ik heb als ik andere boeken lees. Als ik een gewoon pedagogieboek lees of een psychologie boek, of een medisch boek, dan kan het zijn dat ik het niet begrijp, maar dan weet ik: Ik begrijp het niet. Als ik Steiner lees dan kan het zijn dat ik zeg: Ja ik begrijp het wel, en toch blijft er een gevoel van ‘onbevredigdheid’, een gevoel ‘dat je iets nalaat’ achter.

Dat zou dan een oproep kunnen worden om het niet te laten bij het lezenvan Steiner, maar om een overgang te zoeken naar een bepaalde manier van omgang met zijn werk, waardoor die onvrede of die onbevredigdheid, dat gevoel iets na te laten, omgezet wordt in een, ik wil niet zeggen tevredenheid want dat wordt het nooit helemaal, maar wel in een gevoel van op weg te zijn.

Zo hebben we sinds een aantal jaren in Driebergen een werkgroep met leraren, waarmee we de menskunde bestuderen. De menskunde zoals Steiner die gegeven heeft in de pedagogie. Daar heb je een geweldig werkterrein om niet alleen te lezen maar om veel meer te doen met datgene wat daar gegeven wordt. Je komt er in de eerste twee voordrachten al achter dat het wezenlijke eigenlijk is bij de Steiner pedagogie, dat Steiner als uitgangspunt de mens ziet! Niet alleen ziet, maar dat hij weet, dat de mens een reïncarnerend wezen is. Ik zie niet hoe je op een Vrije school zou kunnen werken, met achter je de Steiner pedagogie, als je niet zelf als leerkracht zou kunnen komen tot het erkennen dat een mens een wezen is dat zich telkens opnieuw op aarde incarneert. Want dat is eigenlijk de grondslag voor de houding die je dan tegenover het kind hebt. Dat wordt in de eerste voordrachten die Rudolf Steiner gegeven heeft, bij de voorbereiding voor de opening van de eerste Waldorfschule, direct duidelijk.

SteinerSchuleThurnhout(Steinerschool - Turnhout)

Wanneer je vanuit een anthroposofisch gezichtspunt menskunde wilt bestuderen, wilt doen, dan is het van belang dat je je daar uitvoerig mee uiteenzet: dan leer je iets kennen wat bijvoorbeeld in mijn geval, nog totaal niet onder ogen geweest was in dit leven. Je begint je niet alleen te realiseren dat je hier op aarde bent, maar dat je al eens eerder op aarde geweest bent en dat je toen ook gestorven bent. Je kent het verschijnsel van het sterven, al ben je het dan vergeten, het moet toch iets zijn wat je hebt meegemaakt. Na dat sterven begint het ziele-geestwezen de reis door de geestelijke wereld. Eerst worden alle indrukken, alle gevolgen, alle verbondenheid, alle vastzitten aan het aardeleven in de meest verschillende vormen losgemaakt en afgelegd. Je leert je leven dan ook beoordelen vanuit een ander standpunt dan het standpunt dat je op aarde had: vanuit een hoger objectief standpunt. Je leert doormaken wat je in je leven hebt verricht. Wanneer dat doorstaan is, dan begint een hogere tocht door de geestelijke wereld waarin in de samenklank, samenspraak, samen-denken en samen-herinneren met de hogere geestelijke werelden de aanleg voor het fysieke lichaam wordt, ik kan niet zeggen bedacht, maar er wordt wel een denklichaam gevormd, een lichaam dat een bouwplan is voor het lichaam van de volgende incarnatie.

We hebben met ons tamelijk triviale denkvermogen, ons wat afgevlakte voelen en de wil die eigenlijk helemaal niet meer met voelen en denken bezig is, behalve dan in het willen van dingen omdat je ze wenst, er heel veel moeite mee om ons ook een reële voorstelling te vormen van wat de mens dan doormaakt. Maar wanneer je dat bij Rudolf Steiner opneemt in de verschillende bundels die daarover zijn verschenen, én in de Theosofie, en je probeert daar werkelijk met de beleving mee te gaan, dan krijg je toch in ieder geval een vermoeden van de ongeëvenaarde gelukzaligheid en verhevenheid waar de mens in die hogere werelden langzamerhand doorheen gaat. Wanneer hij eerst een toon in de wereldharmonie geworden is, vervolgens een woord van het wereldwoord, dan gedachte in het wereld denken en tenslotte een verbinding heeft gekregen met datgene wat de grote kosmische wereldherinnering is, dan gaat de mens daar nog bovenuit voor zover de kracht in het ziele-geestwezen reeds aanwezig is, en verheft zich als het ware boven de vaste sterren. Hij doet daar de impuls op om, als hij daarvoor uitverkoren is, later wanneer hij weer op aarde is, zich te kunnen verbinden met de geest en dan in christelijke zin daarover te kunnen spreken, denken, schrijven enzovoort. Je moet je bij dat hoogtepunt, wat Rudolf Steiner ‘het middernachtelijk uur’ noemt, echt voorstellen dat je dan midden in het verloop van de weg bent, eerst omhoog en dan weer omlaag, daarna begeef je je dan op weg terug naar de aarde en worden die wereldkwaliteiten weer langzaamaan omgezet in individuele kwaliteiten die dan tenslotte op aarde moeten worden tot persoonlijke kwaliteiten. De wereldherinnering wordt weer langzaamaan het vermogen tot persoonlijke herinneringen, het wereld denken wordt vermogen tot menselijk denken, het wereldwoord wordt omgevormd tot het vermogen te spreken en tenslotte gaat het muzikale gemoed mee naar de aarde. En terwijl je, wanneer je de opgaande weg doormaakt je je zou kunnen voorstellen dat je daar als het ware buiten jezelf geraakt, dat je zo wijd wordt dat je van buitenaf naar jezelf kijkt bij wijze van spreken, dan is het zo dat wanneer je weer neerdaalt, dat die wijdsheid zich langzamerhand weer omvormt in een samentrekking die tenslotte ook leidt tot een verlies van dat grootse geestelijke bewustzijn. Je moet als het ware zoals de Grieken dat zagen eerst wanneer je opstijgt de rivier de Lethe over om de aarde te vergeten, maar wanneer je je terug beweegt vanuit de hemel naar de aarde, dan moet je ook weer de rivier over om de hemel te vergeten. Zo vindt dat gelouterde geest-zielewezen, dat zo'n weg heeft doorgemaakt, tenslotte ook weer terug wat er aan last-, schuld- en gewoonteleven bij die persoonlijkheid hoort. Dan komt het moment dat het aardeleven echt gaat beginnen.

EenKind

Wanneer je dat met je beleving doorleeft, doordenkt, en je stelt je dan voor dat er een kind geboren wordt, je hebt die zuigeling in je armen en je ziet het in het wiegje liggen, dan gaat er toch werkelijk iets heel anders door je heen dan wanneer je dat kindje ziet als een min of meer toevallige genetische constellatie, als een toevallig samengaan van een eicel en een zaadcel waarbij eigenlijk alleen de familiaire voorvaderen en de omgevingsfactoren een rol spelen. Maar wat een ander beleven van het kind wanneer je het zo bekijkt dat het die hele reis heeft doorgemaakt en met die kosmisch-geestelijke, weliswaar vergeten herinnering in het aardeleven aantreedt, of dat je het kind ziet als een fysiek schattig wezentje dat helemaal berust op het materiële bestaan.

Als je je dat probeert meditatief voor te stellen en te beleven, en je probeert daarbij iedere keer weer opnieuw om niet de belevingsintensiteit te verliezen, dan kom je langzamerhand in een belevingswereld waarbij je je kunt voorstellen dat daaruit, wanneer dat een werkelijkheid zou zijn, deze inzichten in het leven tussen geboorte en dood en geboorte, de principes van de vrije schoolpedagogie geput zijn. Dat je je voorstelt, wanneer je met een kind te maken hebt, je te maken hebt met een individualiteit die al eens een keer gestorven is, die die hele weg heeft doorgemaakt, zich terug beweegt naar de aarde en die in een nog lang niet afgerond proces het aardeleven begint. Daar ligt een belangrijk punt, dat je je realiseert dat het kindje dat je tegemoet treedt niet kant en klaar aan je zorg wordt toevertrouwd, maar dat het in feite een op aarde komen is van iets is wat nog een heel lange tijd doorgaat. Als opvoeder heb je alleen de taak om datgene wat het aardeleven het kind in de weg legt en wat je als opvoeder uit de weg kunt ruimen, dat je dat ook doet, dat je inzicht hebt in welke belemmeringen er op de weg van de incarnatie zijn waardoor een individualiteit niet kan worden, niet zou kunnen worden wie hij of zij is. Als we dan vanuitdatgezichtspunt gaan kijken naar wat nu eigenlijk denken en waarnemen is, dan krijg je een grote diepte in het perspectief.

Rudolf Steiner beschrijft dat datgene, wat wij als mensen als denkvermogen hebben, als voorstellingsvermogen, in feite het voorgeboortelijke leven is. Wat de mens daar gedaan heeft, dat wat in het voorgeboortelijke leven in de geestelijke wereld gedaan werd, komt in een oneindig verzwakte en ook getrivialiseerde vorm in het voorstellingsleven en het gedachteleven in ons tot bewustzijn. Dat is op zich één van de opgaven wanneer je de menskunde gaat bestuderen en je je afvraagt: Wat is dan eigenlijk dat menselijk denken? Je vindt deze aanwijzingen bij Rudolf Steiner, en het is een opgave om in jezelf te proberen na te gaan: Wat is voorstellen, wat doe ik eigenlijk als ik voorstel? Wat zijn al die gedachten die in mij opkomen en die ik aan elkaar verbindt, die op een gegeven moment meer structuur krijgen wanneer ik probeer iets te bestuderen en waarin ik echt de moeite moet gaan doen wanneer ik iets niet begrijp of wanneer ik een heel groot stuk kennis moet opdoen? Wat is dat eigenlijk in mij? Steiner zegt dan: Dat is jouw activiteit van voor de geboorte die, doordat je die als het ware met een antipathie beweging buiten jezelf hebt gezet, die activiteit maakt tot datgene wat wij voorstellen noemen. Daaruit komt die ontevredenheid, die onvrede, dat gevoel iets na te laten. Daar zou je eigenlijk niet tevreden moeten zijn met het kunnen herhalen van deze kennis. Dat is voor mij een heel belangrijk punt, wat ik zo graag overal wil vertellen: Dat het werk van Rudolf Steiner niet als kennis zou moeten worden naverteld, maar dat je die onvrede zou moeten voelen die jou zegt dat je dat in jezelf toch ook moet nagaan.

’Het voorstellen, het denken is in feite de activiteit van voor de geboorte, maar dan door antipathie die onbewust verloopt, als het ware in één beweging buiten je gezet, waarbij de gedachten alleen nog maar beelden zijn en geen werkelijkheden meer’.

Je moet je voorstellen dat het voorgeboortelijke natuurlijk niet een geestwereld is die uit beelden bestaat. Je moet je voorstellen dat je in de geestelijke wereld werkelijk met geestelijke medewezens geleefd hebt, dat je daar met elkaar van alles hebt verricht, en datgene wat daar gebeurd is, dat wat de realiteit was daar, dat komt als afgevlakt beeldvoorstellen op aarde.

Dan kun je natuurlijk zeggen: Rudolf Steiner kon dat gewaarworden, hij kon dat zien; dat kan ik toch niet. Als je dat zegt dan kun je het natuurlijk ook niet. Wanneer je werkelijk die onvrede voelt, dat gevoel van: Ik kan het er nu eigenlijk niet bij laten, ik zou werkelijk op onderzoek moeten uitgaan naar wat ik nou eigenlijk precies doe wanneer ik iets voorstel, en is het misschien mogelijk om dat nog verder te voeren zoals Steiner dat zegt?

Wanneer de antipathie nog sterker wordt, dan ontstaat het ‘herinneren’ en wanneer het tot een maximum komt, tot een hoogtepunt, dan ontstaat het ‘begrip’. Dan zou je willen zeggen: Laten we eens een oefening doen in het vormen van een begrip, dat wordt ook een beeld, en zien wat daar nu eigenlijk gebeurt. Dat wordt makkelijker wanneer je er dan de tweede aanwijzing van Steiner tegenover stelt. Wanneer je bij hem leest dat de waarneming helemaal niet berust op iets voorgeboortelijks, maar dat de wil daaraan ten grondslag ligt, dan komt het er op aan dat je dat woord 'wil', zoals Steiner dat hanteert, ook goed begrijpt. Hij bedoelt met 'wil' niet ik wil iets hebben, niet een wens, maar hij bedoelt hetactief zijn, het doen: De activiteit zelf! Hij beschrijft hoe die wil niet uit het voorgeboortelijke komt, maar hoe die als een kiem in het aardeleven pas gevormd wordt en hoe die kiem zich uiteindelijk na de dood zal ontplooien. Wanneer je dat probeert te beleven, dan ervaar je een machtige tegenstelling: Aan de ene kant een volmaakt geestelijke wereld die naklinkt in het aarde-voorstellen, in het aarde-herinneren, in het aarde-begrijpen maar die daar alleen nog maar beeld is en geen werkelijkheid. Aan de andere kant iets wat in het leven op aarde ontstaat als een kiem die in de groei is maar geen vrucht draagt. Die vrucht wordt pas gedragen wanneer de mens met die wil over de drempel van de dood is gegaan. Dan krijg je ook een verbinding met wat Steiner aan meer anatomische kennis geeft en er is, als je zoals ik arts bent, een soort openbaring dat je anatomie kunt bedrijven met dynamiek erin. Normaal gesproken krijg je het vak anatomie op de universiteit. Eerst begin je met de botten, dan ga je verder met de spieren, dan komen de zenuwen, de bloedbanen, de lymfebanen, de organen enzovoort. Op een gegeven moment heb je dan een redelijke kennis van de ‘geografie’ van het menselijk lichaam, maar er zit geen dynamiek in.

Alles heeft zo'n beetje dezelfde waarde, dezelfde werking op je. Je hebt niet het gevoel dat het één iets anders is dan het andere. Dat ontstaat wel wanneer je de menskunde van Rudolf Steiner bestudeert. Dan wordt langzamerhand beleefbaar dat datgene wat zo vanuit het volmaakte voorgeboortelijke tot beeld wordt in het aarde bestaan, dat dat als orgaan waarin het kan werken het zenuwstelsel heeft. Wanneer je aan de wil denkt, dan moet je je daarbij het bloed voorstellen waarin een voortdurende tendens bestaat om te vergeestelijken terwijl het toch materieel blijft. Dat is iets heel spannends bij het bloed.

Wat we wel weten vanuit de gewone medische kennis, en dat weet je ook als je geen arts bent, is dat zodra het bloed het lichaam verlaat het echt materieel wordt. Het stolt en wordt een vaste substantie. Dat is een doorgeschoten tegenhouden van het vergeestelijken wat in het bloed voortdurend plaats wil vinden. Terwijl je aan de ene kant in het zenuwstelsel een weefsel hebt, en dat is ook in de gewone wetenschap zo bekend, waar maar weinig leven meer inzit, eigenlijk nauwelijks, en al helemaal geen regeneratie mogelijkheid: als zenuwweefsel eenmaal beschadigd is dan is het heel moeilijk om die functies terug te krijgen, heb je aan de andere kant dat andere orgaan in de mens, het bloed, dat drager is van de wil, en waarin je dat kiemachtige, dat wilsachtige terugvindt in de substantie. Je kunt langzamerhand in die menskunde binnengroeien, zodat je werkelijk de totale passiviteit die leeft in dat zenuwstelsel en de enorme activiteit die in het bloed aanwezig is begint te ervaren. Dan krijg je langzamerhand van Steiner de kennis, dat wanneer vanuit de wil met de sympathiekracht die nu eenmaal eigen is aan de wil, naar de wereld gegaan wordt dat dan, wanneer die sympathie iets van voorstellingskarakter begint te krijgen, het vermogen tot fantasie ontstaat.

Wanneer de sympathie dan nog verder toeneemt, dat is in feite wat wij hebben in de beelden die we maken, of die we hebben wanneer we zintuigwaarnemingen hebben, dat is in feite onze waarnemingsmogelijkheid, die berust op een sympathie gevoelige wil, dan wordt dat uiteindelijk tot vermogen om datgene wat je met de zintuigen waarneemt ook werkelijk in een gewaarwording te krijgen. Deze heeft dan een beeldkarakter, maar niet een beeldkarakter zoals dat in het denken was, maar een imaginatief karakter. Als je het zo uitspreekt, dan voel je de noodzaak om dat in je zelf na te speuren. Zo heb ik langzamerhand de ervaring opgedaan, dat wanneer je menskunde in anthroposofische zin wil opnemen, je dan de verhouding ten opzichte van de kennis die je opdoet eigenlijk moet veranderen.

We zijn gewend om te luisteren naar wat er verteld wordt, of te lezen wat er geschreven staat, maar dat bevindt zich dan toch altijd buiten je. Wat ik jullie nu vertel, wat ik spreek, dat komt van buiten af op jullie toe. Zo doen we alle kennis op, dat zijn we ook zo gewend. We zijn niet gewend om met kennis veel verder te gaan dan dat je het in de herinnering brengt en vervolgens misschien ook nog tot een samenhangend begripssysteem maakt, maar kennis blijft een vrij uiterlijke aangelegenheid. Dat zou je, wanneer je menskunde wilt opdoen, helemaal moeten omstulpen. Je zou je bewust moeten worden dat je alles wat Steiner aan menskundige kennis, aan menskunde inzicht heeft gebracht, dat je dat in feite als mens al bij je hebt. Je hebt het boek nodig om op ideeën te komen, want die ideeën doen we niet zelf op. Daarvoor heb je die diepgaande helderziende wetenschappelijke inzichtskennis van Steiner nodig, daar heb je het boek nog steeds nodig.

Maar je zou het niet moeten laten bij het lezen en het eventueel uit je hoofd leren, of zelfs het begrijpen van wat er staat. Je zou uit de onvrede dat je het niet helemaal pakt de impuls moeten halen om je kenvermogen om te stulpen en je te realiseren: Daar waar over gesproken wordt, dat is de mens en ik ben een mens en ik heb dat wat Steiner bespreekt werkelijk echt helemaal bij me en ik kan er ook aan de hand van de ideeën die Steiner brengt steeds meer en meer toe komen om dat in mijzelf ook werkelijk terug te vinden. Dan heb je in de menskunde een ontwikkelingsweg waarbij je kunt komen tot een begin van een werkelijke anthroposofie.

Het vermogen om niet alleen de buitenwereld waar te nemen ontwaakt langzamerhand, maar ook datgene wat je als mens zelf bij je hebt, en dat gaat veel verder dan wat we in de psychologie doen. In de psychologie vraag je je af: Wat zijn eigenlijk mijn gedachten, waar bestaat mijn gedachteleven uit, wat heb ik voor gevoelens, wat zijn mijn wensen, wat heb ik voor opvoeding gehad, hoe is mijn ontwikkeling geweest? Dat is een vorm van zelfkennis, maar die zelfkennis beweegt zich in het strikt persoonlijke leven van nu. De menselijke zelfkennis die je bij Steiner vindt en die je kunt realiseren in jezelf, is een objectieve mensenkennis waarbij je kennis opdoet, kunde opdoet van het mensenwezen zelf en dat mensenwezen ken je.

Je zit er met het leren kennen van een thema altijd mee dat het object zich op een afstand van je bevindt.Wanneer je anatomie bedrijft en je, zoals je dat in de medische studie moet, naar de snijzaal wordt gebracht om daar op lijken onderzoek te doen naar de ligging van de organen, dan heb je natuurlijk ook met een object te doen. Je kunt niet zeggen dat je dan met een levend menselijk lichaam te maken hebt. In feite leer je die anatomie alleen maar kennen voorzover de mens gestorven is. Wanneer je chirurg wordt heb je natuurlijk nòg een mogelijkheid en ook de noodzaak om in het levende mensenwezen precies te weten waar alles ligt, maar het is toch nog altijd iets heel anders dan dat je het vermogen verwerft om werkelijk in het mensenwezen zelf, wat jijzelf bent, onderzoekend onder te duiken. Dat is wat aan de hand van de menskunde van Rudolf Steiner wel kan worden verworven.

Naar het tweede deel van deze voordracht: klik hier!